Sint – Paschalis Baylon

Sint-Paschalis Baylonkerk is de hoofdkerk van de Driekoningengemeenschap.

De Sint-Paschalis Baylonkerk aan de Wassenaarseweg in Den Haag (Benoordenhout) is gebouwd tussen 1919 en 1921. De kerk is genoemd naar de Spaanse heilige Paschalis Baylon.
De kerk is een goed voorbeeld van de traditionalistische bouwstijl van A.J. Kropholler, die niet eerder zo’n grote kerk bouwde. Alle muren zijn van baksteen, op enkele natuurstenen elementen na. Om de kerk staan nog enkele huizen van dezelfde architect.
Het ommuurde terrein is bijna vierkant, de kerk staat er diagonaal op met de deur naar het westen op de hoek van de Neuhuyskade en de Wassenaarseweg. Het koor staat dus aan de oostkant. Het pseudobasilicale schip heeft een houten ziende kap, gedragen door een houten constructie. Alleen het koor is overwelfd. Door zijn prominente toren en zijn ligging aan de hoek van het Jozef Israëlsplein domineert hij de omliggende wijk.
Het schip van de kerk is zeer breed, omdat Kropholler wilde dat de priester en het altaar voor iedereen goed zichtbaar moesten zijn. De zijbeuken zijn smal en donker. De noordelijke eindigt in de preekstoel, de zuidelijke in een zijaltaar met retabel gewijd aan de heilige Paschalis Baylon met een schildering door Lodewijk Schelfhout.
Er zijn verschillende andere kunstwerken in en aan de kerk aangebracht, onder meer een reliëf boven de ingang van Lambertus Zijl en een preekstoel, een doopvont, kruiswegstaties en een communiebank van de gebroeders Leo en Jan Eloy Brom, alsmede beelden van Jacques en Johanna Sprenkels. De kerkbanken en het andere meubilair plus de lichtkronen zijn ontworpen door de architect.

De aanloop naar de parochie van St.-Paschalis Baylon begint ruim voor de bouw van de kerk, zelfs meer dan 100 jaar terug. Waar nu het Ministerie van Financiën staat, stond tot het begin van de jaren vijftig de neo-classicistische, door de oorlog gehavende kerk van de Heilige Antonius en Lodewijk, vanwege zijn ligging meestal de Boschkantkerk genoemd. Deze wat deftige kerk werd sinds 1767 bediend door de paters franciscanen en vanuit hun pastorie aan de Casuaristraat werd al in het jaar 1910 nagedacht over een te stichten ‘bijkerk’ in de ‘Benoordenhoutsche polder’, waar een nieuwe woonwijk werd gepland. De paters franciscanen waren ervoor beducht dat dit nieuw te bebouwen deel van hun parochie in handen van de ‘wereldheren’ zou kunnen komen en dat de nieuwe wijk dan voor hun orde verloren zou gaan, als zij niet zelf het initiatief voor een nieuwe kerk namen. Daarom werd in 1911, na overleg met de hoogeerwaarde Provinciaal van de franciscaner orde, uit hun midden pater Aemilius Gillissen, kapelaan aan de Boschkant en Praeses van de Sint Jozefgezellen, aangewezen als de te benoemen bouwpastoor. Deze zou zich ruim tien jaar met de oprichting van ‘de Paschalis’ bezig houden. Daarna werd hij eerst rector van de bijkerk en vanaf 1922 pastoor, na de verheffing van het rectoraat tot zelfstandige parochie. Hij zou er tot 1936 blijven. Het geschilderde portret van deze statige pastoor hangt nog altijd in de vergaderzaal van het parochiecentrum.
Het was niet eenvoudig om met de gemeente Den Haag tot overeenstemming te komen over de bouwgrond die in 1913 door het bisdom Haarlem was goedgekeurd. De grond werd pas bij akte van 25 april 1918 door de gemeente aan de parochie van H. Antonius en Lodewijk overgedragen. Ook binnenkerkelijk waren er door pater Gilissen heel wat blokkades te nemen. Niet alle achtereenvolgende pastoors in de pastorie van de Casuaristraat waren even overtuigd van de noodzaak van de nieuwe (bij)kerk.
Pas eind 1917 kon de voorbereiding voor de bouw van de kerk serieus worden aangepakt, waarvan de voorgeschiedenis volgens pater Gillissen zelf een ‘ware lijdensgeschiedenis’ was geweest. In dat jaar werd uiteindelijk een bouwcommissie gevormd, waarin naast de beoogde bouwpastoor de heren H.J.A. van der Voort en L.A. Roozen zitting hadden. Hoewel er aan twee verschillende architecten, W. ter Riele Gzn en A.J. Kropholler gevraagd was een ontwerp voor de nieuwe kerk te maken, bleek al snel dat de tekeningen van architect Kropholler het meest aansloten bij de wensen van de bouwcommissie, niet in het minst bij pater Gillissen. Na enkele aanpassingen in het oorspronkelijke plan resulteerde dit in maart 1919 in een officiële opdracht aan de architect. Na de nodige bouwtechnische discussies en grote zorgen om de vereiste pecunia bij elkaar te krijgen, kon uiteindelijk op 12 augustus 1920 de eerste steen worden gelegd, voorafgegaan door een plechtige heilige Mis in de Boschkantkerk. De eigenlijke kerkwijding vond een jaar later plaats, op 3 augustus 1921, waarbij de toenmalige bisschop van Haarlem, Mgr. A.J. Callier, door maar liefst tien priesters werd geassisteerd. Vanwege de werkzaamheden aan de voorlopige pastorie – de huidige corner- werd de kerk pas op 21 augustus 1921 voor de gelovigen opengesteld. Dat er ook toen nog veel moest gebeuren, moge onder anderen blijken uit het feit dat de prachtige bronzen kruisweg pas vanaf februari 1922 konden worden aangebracht.
Op 2 mei 1922 werd de bijkerk van de Heilige Antonius en Lodewijk op de uitdrukkelijke wens van het bisdom tot zelfstandige parochiekerk verheven en op 14 mei werd kapelaan Gillissen door deken H.A.Th. van Dam tot pastoor geïnstalleerd.
In april 1927 werd besloten om alsnog een nieuwe pastorie te bouwen. Door verzet van een aantal ‘vooraanstaande personen’ werd architect A.J. Kropholler hierbij gepasseerd en tekende architectenbureau Thunnissen-Hendricks voor het ontwerp. Ongetwijfeld speelde hierbij mee dat er in de loop van de jaren nogal wat conflicten waren opgetreden tussen architect Kropholler en pastoor Gillissen over de inrichting van de kerk. Terwijl Kropholler eigenlijk de gehele verantwoordelijkheid hiervoor opeiste, was pastoor Gillissen toch meer gecharmeerd van de Utrechtse edelsmeden Jan Eloy en Leo Brom, die in die tijd erg gerespecteerde leveranciers waren van katholiek kerkelijk vaatwerk. Zij werden zeer tegen de zin van Kropholler uitgenodigd voor het ontwerpen en het verzorgen van nagenoeg de gehele inrichting van de kerk. Met als gevolg dat niet alleen verscheidene kelken, cibories en monstransen door de edelsmidse Brom werden verzorgd, maar ook het altaarciborium (de overhuiving van het altaar), de preekstoel, het Maria-altaar, Jozef-altaar en het Paschalis-altaar, de communiebanken, het tabernakel, het altaarkruis en de vele kandelaars, de doopvont en de reeds eerder vermelde monumentale bronzen kruisweg. Het unieke art-decointerieur van de kerk is dan ook voornamelijk aan het werk van de Gebroeders Brom te danken. ‘Daarmee behoort de Paschaliskerk’, schrijft Annette Gaalman in het gedenkboek bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de parochie, ‘tot de eerste generatie van (de voor die tijd) “modern” ingerichte kerken in Nederland.’

In hetzelfde gedenkboek schrijft Annette Gaalman: ‘De keuze voor de heilige Paschalis als patroonheilige van de kerk is uniek in Nederland. Gedeeltelijk is deze wijding te verklaren uit het feit dat Paschalis Baylon een franciscaner monnik was en de paters franciscanen natuurlijk graag een franciscaanse patroon wilden. Maar de wijding is pas volledig te begrijpen in het licht van die hernieuwde intense belangstelling vanaf de negentiende eeuw voor het mysterie van de eucharistie. (…) De weldoordachte symboliek van de inrichting van de Paschaliskerk is doortrokken van de speciale eerbied voor het eucharistisch wonder. Veel voorkomende thema’s op het liturgisch vaatwerk zijn de pelikaan met jongen, het Lam Gods en de gekruisigde Christus’.
Pater Kurris sj schrijft over hem in het gedenkboek: ‘Paschalis Baylon leefde in Spanje van 1540 tot 1592. Hij leefde in een tijd, die voor Kerk en maatschappij grote vernieuwingen met zich meebracht. Binnen de Kerk is het de tijd van het Concilie van Trente, dat een binnenkerkelijke hervorming op gang zette en een antwoord zocht op de protestantse afscheiding’. In Spanje zelf is het de tijd van de beginnende contrareformatie onder koning Philips II. Broeder Paschalis blijkt een moedig man, die in de periode rond de beruchte Franse slachtpartij, die bekend is geworden als de Bartholomeusnacht niet schroomt om – in zijn pij – vanuit Valencia dwars door Frankrijk te trekken, om in Parijs een brief van zijn overste te bezorgen aan de algemeen overste van de franciscanen, die daar op dat moment is.