Graag wil ik n.a.v. het initiatief-wetsvoorstel omtrent geregistreerd donorschap een paar overwegingen met U delen:
Allereerst moet vastgesteld worden óf er wel behoefte is aan donors van organen. Dat lijkt een open deur, waar jaarlijks duizenden mensen worden gered met een transplantatie en helaas honderden komen te overlijden omdat er geen organen beschikbaar zijn. Maar als christen kun je je de vraag stellen of bij een ziekte niet de wil van God leidend moet zijn i.p.v. de wens van de mens. Allicht lastiger te beantwoorden door de vader van een jong gezin dan door een oude weduwnaar. Maar deze vraag moet wel gesteld worden. Persoonlijk denk ik, dat wij ook de kennis tot orgaantransplantatie niet voor niets hebben gekregen en dat wij dergelijke talenten tot het welzijn van de mensheid mogen aanwenden.
Gegeven dát er behoefte is aan donororganen, kan impliciet  worden geconstateerd dat, alle campagnes ten spijt, het aantal donoren onvoldoende is. Wat kunnen wij daar aan doen? Moeten wij pogen de balans tussen ‘vraag en aanbod’ in enige richting te forceren? Mogen wij een ‘eerlijke verdeling’ nastreven?
Het initiatief-wetsvoorstel beoogt de balans te verbeteren. Bij twijfel, bij onwetendheid van familieleden, bij laksheid of noem maar op, wordt de ‘default’ voor donorschap op ‘aan’ gezet. Waarschijnlijk zal de wet, áls die wordt aangenomen, wel effect sorteren. Het uitgangspunt is echter erg zakelijk: afstemming van ‘vraag en aanbod’, het lichaam als een zak organen, waaruit naar behoefte organen kunnen worden genomen.
Als wij dat niet willen, moeten wij de schaarse organen dan ‘eerlijk verdelen’? ‘Eerlijk’ in de zin van: als jij donor bent en je hebt toevallig zélf een transplantatie nodig, heb je dan méér recht op een orgaan dan iemand die zich niet als donor heeft geregistreerd? Of ‘eerlijk’ in de zin van een brave, matig levende, verantwoordelijke huisvader verdient een donororgaan méér dan een zuipende en rokende motorrijder?
Is er niet een derde weg: die van de barmhartigheid? Als christen ga ik ervan uit dat ik door God naar zijn beeld en gelijkenis ben geschapen. De brave huisvader en de zuipende motorrijder zijn beiden ook een afspiegeling van de veelzijdigheid van de Vader. Ook ga ik ervan uit dat ik ben geschapen naar lichaam, geest en ziel, méér dus dan een zak organen. Dat stelt mij ook in staat om met geest en ziel bóven het lichaam te staan en daarvan uit liefde te delen aan de medemens. Daarmee geef je niet alleen een orgaan, maar geef je óók de intentie van liefde mee. De Liefde maakt geen onderscheid, niet tussen huisvaders en motorrijders, niet tussen oud en jong, etc.. De ontvanger zal niet alleen fysiek beter worden, maar met de meegegeven intentie ook een beter mens worden. Zodoende verspreidt de Liefde zich ook. Is dat niet een christelijke instelling, juist in dit jaar van de barmhartigheid?
Jos van der Lubbe.